Skip to content

3. Verslag van de verrichtingen DETACHEMENT ATAMBOEA


Verslag van de verrichtingen van het DETACHEMENT ATAMBOEA, Garnizoensbataljon van Timor en onderhorigheden gedurende de oorlog met JAPAN (2  december  1941  –  20  augustus  1942)

Later ten dele ingedeeld bij de GEREORGANISEERDE TROEPENMACHT OP TIMOR.

Verslag van C.L.E.F. van Swieten, plaatselijk commandant te Atamboea op Timor.

Ontvangen van zijn zoon, Charles van Swieten.

Gedigitaliseerd door Ab van Duijl

Aangevuld en van noties voorzien door Gerard van Haren

  1. Dislocatie, strekte, bewapening en verrichte werkzaamheden voor de oorlog.

Het detachement Atamboea bestond uit 6 brigades (à 19 man) Infanterie, bewapend met normale buitengewesten-bewapening: karabijn en klewang. Waar in deze 6 brigades alles was inbegrepen, i.c. gevechtstrein, bagagetrein, administratief personeel, terwijl bovendien was uitgetrokken een kleine commandogroep van de detachementcommandant (enige telefonisten en ordonnansen, allen bereden), bestond het eigenlijke “troepencommando” uit 5 brigades.

De taak van het detachement voor de oorlog bestond uit het patrouilleren in het primaire patrouille gebied, de onderafdeling Noord-Midden Timor. Bovendien was het Detachement belast met praktisch de gehele uitoefening van de politiedienst in de onderafdeling Beloe, aangezien daar geen Veldpolitie was, en hetgeen tevens inhield het tegengaan van de zeer vele veediefstallen over en weer over de Portugese grens, dus in wezen bewaken van deze grens. Bovendien was de detachementcommandant tevens belast met het civiel bestuur, met als hulp een Aspirant-Controleur.

Ten behoeve van de patrouilles waren te Ailomea, Kewar, Boas en Fafoë vivresdepots[1] ingericht, terwijl na mei 1940 kustwachten werden ingesteld te Wini, Atapoepoe, Motadikin en Taë Berek (de eerste bezet door de Veldpolitie Kafamenanoe, de overigen bevolkingskustwachten).

Steeds werd in overleg met de Territoriaal Commandant, Luit. Kol. DETIGER ook bij het civiele werk het militaire belang op de voorgrond gesteld, zoals onderhoud der voornaamste wegen, verbetering en versterking van bruggen, herstel van het vliegveld. Tevens werd van stonde af aan de Japanse belangstelling voor Portugees Timor in het oog gehouden, zodat wij de voorbereidingen voor de bekende luchtlijn Palao-Dilly vrij nauwkeurig konden volgen, en zeker na de opening van die lijn het doen en laten der Japanners in Portugees Timor zo goed mogelijk nagingen. Zeer veel hulp werd hierbij ondervonden van:

  • de Chinese handelaar te Roesan LAY DJIE TJIEN[2], die meerdere malen voor het inwinnen van inlichtingen naar Dilly is geweest:
  • de Ambonese Sgt.ekl.[3] HITARIHOEN[4] Nr.7005, door zijn familiebetrekkingen met Portugese postcommandanten; en
  • de heren VAN GEEST en VOS, resp. Gezagvoerder en Hoofdwerktuigkundige van het ss. Valentijn der K.P.M.[5]

Alle door hen binnengebrachte gegevens werden uiteraard onmiddellijk doorgegeven aan de Territoriaal Commandant en door deze grotendeels ook aan de M.I.D.[6]

Met dit materiaal moest het Hoofd vivresdepot verplaatst worden van Atamboea naar Kefamenaoe, afstand 85 km, met een weg in dusdanige toestand, dat slechts eenmaal per dag gereden kon worden met een der betere wagens, de anderen waren of in reparatie, of benodigd voor andere doeleinden, zoals het bouwen van een vrouwenkamp te Weh Mata. Overigens ging het Detachement in deze periode voort met zijn oorspronkelijke taak van bewaren van orde en rust, speciaal in het primaire patrouillegebied. Het heeft nog in de bedoeling gelegen een gedeelte van het detachement te doen deelnemen aan de z.g. “Dilly Expeditie”, doch dit is afgelast.

Begin januari werd de bewapening van het detachement versterkt met 9 stuks Tommyguns en 4 luchtgekoelde Vickers mitrailleurs cal. 7.7 mm met munitie, welke laatsten oorspronkelijk waren bestemd voor de op het vliegveld (Haliwen) te bouwen pillboxen[7]. Waar echter weldra bleek dat de materialen voor deze pillboxen niet meer zouden aankomen, werd toestemming verzocht en verkregen deze mitrailleurs middels draagpaarden mobiel te maken, hetgeen ook is geschied.    

Verder werden in deze periode zowel van militaire als civiele zijde de nodige maatregelen genomen ten aanzien van luchtbescherming en verduistering, terwijl in het kampement een radio-luisterdienst werd ingesteld en een regeling werd getroffen voor 24-uur bezetting van de verschillende civiele telefoonposten. In dit verband moge nog een recapitulatie worden gegeven van de bestaande verbindingen, n.l. geen radioverbinding, alleen enkellijn Landschapstelefoon met de volgende verbindingen:

  1. Atamboea – Haliloelik – Oilolok – Maoebesi – Kefamenanoe – Soë – Koepang.
  2. Atamboea  –  Atapoepoe.
  3. Atamboea – Ailomena – Kewar,  via het vliegveld Haliwen.
  4. Atamboea – Kove – Portugees gebied.
  5. Haliloelik – Boas – Tobaki – Besikama.
  6. Kefamenanoe – Wini.

Ook wordt in deze periode het vliegveld, gelegen op 3 km afstand van Atamboea, bezet door 1 brigade + 1 mitrailleur terwijl voorbereidingen werden getroffen voor de legering van een Australische bezetting nabij het vliegveld van 250 man (Zijn nooit verschenen)

Tevens werden door de Plaatselijk Geniechef de grotere bruggen in de asweg Atamboea – Kefamenanoe berekend voor vernieling, waarbij het evenwel is moeten blijven, aangezien geen explosieven aanwezig waren en deze ook niet te krijgen waren. Later werd bij toeval nog de hand gelegd op plus minus 20 kg zeer inferieure springstof van het landschap, doch is dat dan ook alles wat er ooit geweest is. De nodige vernielingsschema’s voor werkplaatsen, telefoon, enz. waren geheel gereed.


Tijdvak medio januari tot 17 februari 1942    

   

Op 15 januari werd van de Territoriaal Commandant het verdedigingsbevel ontvangen, inhoudende de taak van het Detachement Atamboea:

  • hardnekkige verdediging van de baai van Atapoepoe en van het vliegveld Haliwen. Te dien einde werd 1 brigade + 1 mitrailleur (mitr) waarbij de Commando Groep van de Detachementscommandant in stelling gebracht te Berloeli;
  • 1 brigade + 1 mitr. ongeveer halverwege tussen Berloeli en Atapoepoe, onder commando van de 1ste Luitenant Michelhof; 
  • 1 brigade + 1 mitr. te Atapoepoe met een staande patrouille te Motaain aan de Portugese grens, waar tevens een wegversperring werd aangelegd; 
  • 1 brigade + 1 mitr. op het vliegveld Haliwen onder commando van de SMI[8] Boomsma;
  • terwijl de 5e brigade afwisselend met de te Atapoepo en omgeving gelegerde brigades patrouilleerde in het Maraë-gebied, speciaal richting Roesan en Noenoerak, om de daar dicht bij de grens komende weg van Dilly te observeren.

De verschillende stellingen waren telefonisch aangesloten op de lijn Atamboea – Atapoepoe middels veldtelefoontoestellen, die evenwel niet sterk genoeg waren om  de centrale te Atamboea op te roepen, hetgeen vaak moeilijkheden gaf. Verder was het de bedoeling de grenspost Motaain telefonisch aan te sluiten, doch door gebrek aan materieel, dat elders moest worden weggebroken, is deze verbinding nooit voltooid.

Waar in deze tijd reeds de mogelijkheid van luchtacties niet was uitgesloten, werden de Europese vrouwen en kinderen met behulp van de Controleur van Noord-Midden Timor geëvacueerd naar Eban (in het evacuatiekamp te Kapan nabij Soë was geen plaats meer terwijl de echtgenoten van de Inheemse militairen zich verspreiden in de omliggende kampongs of in het kleine vrouwenkamp te Weh Mata. Dat deze maatregel juist op tijd genomen was bewijst wel het feit, dat op 26 Januari het vliegveld Haliwen door 3 Japanse jagers werd gemitrailleerd, evenwel zonder enige schade aan te richten.

Tevens werden in deze periode de brigades ruim van munitie voorzien, terwijl het in punt 1 genoemde vivresdepot tevens als munitiedepot werd ingericht, en ook te Wehor een kleine extra voorraad munitie werd opgeslagen. Het lag n.l. in de bedoeling bij een eventuele landing te Atapoepoe door het terrein terug te trekken in algemene richting Kefamenanoe, terwijl het detachement Koepang in algemeen N.O. richting zou terugtrekken, zodat beide detachementen elkaar uiteindelijk zouden ontmoeten.

Het hoofd-munitiedepot werd bij het hoofd-vivresdepot in de Veldpolitie kazerne te Kefamenanoe ingericht.

Op 7februari werd het bericht uit Koepang ontvangen, dat te Pono een vliegtuig zou zijn neergestort met 8 man bemanning. Onmiddellijk werd een hulppatrouille uitgerust, bestaande uit de detachementscommandant, ½ brigade uit Berloeli, pakpaarden met levensmiddelen en medische eerste hulp.

Door het zwaar bandjirren[9] van een tussen liggende kali[10] kon Pono die dag niet meer bereikt worden, doch gelukte het de volgenden dag 7 van de 8 Amerikaanse piloten van 8 Amerikaanse jagers te vinden. Zij waren op weg van Darwin naar Koepang, doch konden door weeromstandigheden aldaar niet landen en waren doorgevlogen met de bedoeling te Haliwen te landen. Door benzine gebrek konden zij dit evenwel niet halen en moesten in de rawah[11] Pono en omgeving noodlandingen maken. Deze 7  waren er behoudens enige verwondingen van mindere betekenis goed afgekomen.Vermelding verdient hier nog de buitengewone hulp van de heer PATTIWAEL te Pono, die zijn hele huis ter beschikking stelde voor het onderdak brengen en verzorgen van deze mensen. Des middags werd nog een patrouille uitgezonden om te zoeken naar de 8ste piloot, doch zonder resultaat.

De volgende morgen vertrok de detachementscommandant met de piloten naar Atamboea, de ½ brigade achterlatend met opdracht de vliegtuigen te camoufleren en bewaken en te zoeken naar de nog steeds vermiste piloot. Op 10 februari werd het stoffelijk overschot van de 8ste piloot, de 2de luitenant der Amerikaanse Luchtmacht METSCHKER, dat door de bevolking in samenwerking met de Veldpolitie was gevonden, te Atamboea werd binnengebracht. Dezelfde dag vertrokken de overige 7 Amerikanen naar Koepang, terwijl op 11 februari het stoffelijk overschot van Luit. METSCHKER met militaire eer op de begraafplaats te Atamboea ter aarde werd besteld.

Inmiddels was aan Koepang verzocht enige vliegtuigmonteurs te zenden voor het demonteren van de Amerikaanse toestellen, en arriveerden op 14februari 9 Australische monteurs onder commando van een R.A.A.F. Flying Officer en een Australische Kapitein der Engineers. Met dit gezelschap werd op de 15ewederom naar Pono teruggekeerd en onmiddellijk met de demontage der toestellen een aanvang gemaakt. De eerste dag reeds werd een waarde van plm. f.30.000,00 aan radiotoestellen en kostbare instrumenten gedemonteerd, terwijl de volgende dag werd doorgegaan met de demontage der mitrailleurs en munitie.

Het transport geschiedde vanuit de rawah  per pakpaard naar het bivak aan de kust, vandaar per vissersprauw (de grootste met een laadvermogen van max. 2 ton) 1 x per dag naar Atapoepoe. Vanwaar het per auto zou worden doorgevoerd naar Koepang. Dat een en ander zeer vlot verliep is te danken aan de diensten der bereden ordonnansen. (afstand Pono-Atapoepoe plm. 5 uur rijden), terwijl te Atapoepoe zelf Luit. MICHELHOFF[12] voor de regeling zorgde. In 2 dagen tijd werden 18 mitrailleurs en plm. 3 ton munitie uit de vliegtuigen gehaald. De mitrailleurs waren bestemd voor de verdediging van het vliegveld Penfoei te Koepang.

In dit verband mag nog worden gewezen op het grote nut in deze terreinen van de inheemse paarden als pakpaard en rijpaard voor snelle overbrenging van berichten. Het detachement Atamboea beschikte in deze tijd over 21 inheemse pakpaarden en 11 rijpaarden, die steeds, ook later bij de Georganiseerde Troepen onschatbare diensten hebben verricht.

Intussen werd tevens bevel ontvangen het vliegveld Haliwen te vernielen, hetgeen geschiedde door civiele veroordeelden.

Op 18 februari werd in de vroege morgen een spoedbericht ontvangen, waarbij de Australische technici naar Koepang werden teruggeroepen. Die dag werd nog op eigen kracht aan de demontage doorgewerkt, en werden nog enige mitrailleurs en munitie verzameld.

Op 19 februari werd bericht ontvangen van de landingen te Dilly en Koepang. Onmiddellijk werden de demontage werkzaamheden gestaakt en teruggekeerd naar de stellingen in de omgeving van Atapoepoe. Deze waren intussen door de achtergeblevenen verbeterd en waren overal prikkeldraadversperringen aangebracht. Dit laatste was met vele moeilijkheden gepaard gegaan, aangezien geen prikkeldraad aanwezig was. Dit werd door de zorg van de Controleur te Atamboea door civiele veroordeelden afgebroken van erfafscheidingen, vervolgens naar Atapoea getransporteerd en daar weder in de versperringen verwerkt.


  1. Tijdvak 17 februari 1942 tot 2 maart 1942

Sedert de landing te Koepang was onmiddellijk de verbinding met de Territoriaal

Commandant, Luit. Kol. Detiger, verbroken, en werden geen berichten in welke vorm dan ook vernomen. Wel ging het gerucht dat Dilly zou zijn gevallen, maar aangezien geen radioverbinding aanwezig was, tastten wij ook naar die zijde volkomen in het duister.

In de avond van 22februari, eindelijk werd ik opgebeld vanuit Soë namens de Australische Brigadier VEALE, door een Hollands sprekend Australiër (dit bleek naderhand te zijn een Hollander die als sergeant in het Australische Leger diende). Na mij van zijn identiteit overtuigd te hebben, werden mij verschillende vragen gesteld betreffende sterkte, enz. Doch door onderling niet begrijpen was dit gesprek, hetwelk 4 uren duurde, dermate onvruchtbaar, dat ik toestemming verzocht en verkreeg om voor verdere bespreking naar Soë te komen. Inmiddels was het plus minus (plm.) 23,00 uur geworden. Te 23.30 van Berloeli vertrokken per auto, en kwam de volgenden morgen 06.30 te Soë aan (Berloeli – Soë 189 km). Na een bespreking van plm. een uur met de Brigadier en zijn Chef Staf, Majoor CAPE, had ik de order ontvangen Luit. MICHELHOFF met 1½ brigade achter te laten aan de Portugese grens, en met de rest van het detachement mij zo spoedig mogelijk te melden te Soë. Dezerzijds aanwijzing dat het ongeveer een week zou kosten alles van Atapoepoe naar Soë over te brengen was geen bezwaar, daar het in de bedoeling lag na een eventuele val van Koepang nabij Soë een nieuw front in te richten. Te plm. 09.00 op het punt staande naar Atamboea terug te keren, werd ik nog tot 10.00 uur aangehouden, waarop mij de tijding werd medegedeeld, dat het Australisch bataljon te Koepang en omgeving had gecapituleerd. De oorspronkelijke opdracht werd verder weer ingetrokken en kon ik naar Atamboea terugkeren met opdracht de bestaande toestand te handhaven. Via Kefamenanoe, waar nog een bespreking plaats vond met de Controleur aldaar, de heer SCHULTE NORDHOLT[13], arriveerde ik om 17.30 weder te Atamboea.

Om 20.00 uur kreeg ik telefonisch bericht uit Soë, dat de vijand oprukte langs de grote weg, en ook Soë verlaten zou worden. Diezelfde nacht tussen 24.00 en 02.00 uur kon ik de gehele bezetting van Soë, totaal aan Australiërs en Hollanders plm. 200 man, te Atamboea verwachten. Inderdaad arriveerde deze colonne ook in het aangegeven tijdvak en werd in het kampement ondergebracht.

De volgenden morgen, 23 februari, werd het Hoofdkwartier ten mijner huize ingericht, en met de Brigadier Veale een verkenning gemaakt naar het vliegveld, Atapoepoe en Haliloelik.      

Op de 24ste werd de bezetting van het vliegveld overgegeven aan ½ brigade van Berloeli,  terwijl de daar oorspronkelijk gestationeerde brigade + 1 mitr. onder commando van Smi. Boomsma werd gedirigeerd naar de driesprong van wegen bij Haliloelik, om daar een soort van vooruitgeschoven voorpost in te richten, versterkt met 1 mitrailleur van een telefoonpost der Australiërs.

Dezelfde dag werd van Australische zijde een vernielingsploeg uitgezonden met opdracht de juist in oktober 1941 gereedgekomen nieuwe z.g. Temmefbrug tussen Kefamenanoe en Soë op te blazen, hetgeen ook is geschied. Tevens werd een autocolonne geformeerd om de vivres en munitie van Kefamenanoe terug te halen naar Atamboea. Ter verder begrip van e.e.a. zij hier opgemerkt, dat zowel dit Australische- als het Hollandsche contigent (uit Koepang) voornamelijk bestond uit administratief personeel, genie, verbindings- en intendance personeel, alzo slechts semi-combattanten.

Ook was met dit gemengde contigent meegekomen een radio zend- en ontvangst station voor verbinding met het D.v.C. te Bandoeng. Hiervan werd door mij terstond een dankbaar gebruik gemaakt om een uitgebreid telegram aan de Legercommandant te verzenden, inhoudende de toestand op Timor, voor zover ons bekend, zomede dat het commando over de Nederlandsche Troepen door mij op mij was genomen.

Inmiddels kwamen druppelsgewijs de militairen van Dilly binnen, algemeen in zeer deplorabele toestand, echter vrijwel allen nog voorzien van hun bewapening. Uit de aanwezige geringe voorraden werden zij zo goed mogelijk weer van e.e.a. voorzien en medisch en culinair verzorgd, teneinde hen zo spoedig mogelijk weder uitgerust te hebben en gereorganiseerd in brigades.

Door den Brigadier Veale waren meerdere telegrammen naar Australië verzonden met verzoek om evacuatie van de resterende troepen. In een hierover gehouden bespreking werd door mij geadviseerd in dat geval evacuatie aan te vragen vanaf de Noordkust, i.c. Pono, aangezien in dit jaargetijde de Zuidkust hiervoor ongeschikt was vanwege de sterke branding. De ondervinding had dit mij geleerd: daar de schepen der K.P.M. slechts tussen medio oktober en medio januari naar de Zuidkust voor lading konden komen. In verband hiermede werd een transportdienst ingesteld van Atamboea naar km.10 aan de weg naar Atapoepoe per auto, en verder per draagpaard en veroordeelde naar Fatoeoni en Pono, van vivres en munitie. De opdracht werd uitgegeven om bij doordringen van de vijand naar Atamboea uit te wijken naar het noorden, waarbij de Australiërs zich zouden verzamelen te Pono en de Nederlanders te Fatoeoni.

De 25ste werd op verzoek van den Brigadier Veale een verkenningspatrouille van ½ brigade onder commando van de Men[14]. sgt. SUMILAT uitgezonden, per auto vervoerd tot Noelmoeti, voorzien van een telefoontoestel, om de vorderingen van den vijand te verkennen.  Dezelfde dag[15] in de middag arriveerde uit Dilly de Commandant der Dilly-Expeditie, Luit.Kol. VAN STRAATEN met zijn Staf, aan wie de bestaande toestand werd uiteengezet en door mij het commando over de Nederlandsche Troepen weder overgegeven. Ikzelf bleef als verbindingsofficier bij de Australische Staf, terwijl het Detachement verder door de 1ste lt MICHELHOFF zou worden overgenomen.

Vermelding verdient nog het feit, dat die dag bleek, dat het Australische bedieningspersoneel van het radiostation nog steeds geen verbinding had met Bandoeng, aangezien de roepletters hun niet bekend waren. Gelukkig werd de 26ste in de namiddag tijdens een verkenning te Atapoepoe aldaar aangetroffen de Geniesoldaat radio telegrafist KOMMER[16] Stb.Nr…….? Deze werd meegenomen naar Atamboea, en na te zijn gekleed en gevoed, niet tegenstaande zijn grote vermoeidheid na een tocht van 7 dagen vanaf Dilly vrijwel dwars door het terrein, de hele nacht het radiostation bezette en de aangeboden telegrammen uitzond. Hem waren n.l. door zijn werk te Dilly de roepletters van Bandoeng wel bekend. Ook de volgende nachten is hij steeds op zijn post geweest, tot het station werd vernield, op last van Brigadier VEALE in de nacht van 1 op 2 maart.

 Hoewel Het enige antwoord dat van Bandoeng is ontvangen, is geweest op 1 maart, toen des morgens te 08.00 uur opdracht kwam te wachten en ’s avonds 21.00 uur weer te komen, is mij later in krijgsgevangenschap uit een gesprek met de Luit.kol. der Generale Staf MANTEL gebleken, dat onze berichten door D.V.O. inderdaad zijn ontvangen.

 Op 27 en 28 februari werd hard doorgewerkt aan het overbrengen van vivres en munitie naar Pono en Fatoeoni. Dit ging in een zeer langzaam tempo, aangezien het gedragen vervoer een afstand van plm. 20 km. door vrij zwaar terrein moest afleggen, midden in den regentijd, zodat het zeer veel moeite kostte per dag een transport door te krijgen. Om de volgenden dag weer beschikbaar te zijn, moesten de transporten per dag een afstand van 20 km. beladen en terug 20 km. onbeladen afleggen.

Op de 27ste werd van sgt. Sumilat een gefluisterd telefonisch bericht ontvangen, dat de vijand aan de zuidzijde van de vernielde Temmefbrug zat, doch deze nog niet gepasseerd was. Hijzelf lag met zijn telefoon aan de noordzijde van de brug.

Op de 28ste werd van de Resident van Timor, de heer NIEBOER, uit Noeltoko het alarmbericht ontvangen, dat de vijand met 2 colonnes de Temmelbrug zou zijn gepasseerd: een colonne te voet langs de zuidzijde en een colonne te paard langs de noordzijde. Bevestiging van dit bericht kon niet verkregen worden, en bleek het later ook geheel van elke grond ontbloot te zijn.

Op 1maart stond nog steeds niets bijzonders te gebeuren, toen zich te plm. 09.30  ’s morgens twee onderofficieren van Koepang bij mij vervoegden, te weten de sergeant M.M.D. DE MAAR[17] en de sergeant der Infanterie MEYER[18]. Eerstgenoemde was door mij ingedeeld als commandant van de Nederlandschemte? Atamboea aanwezige militaire motorvoertuigen, de laatste als brigadecommandant van een der nieuw geformeerde brigades. Tot mijn grote verwondering deelden zij mij mede, dat door Luit.Kol. van Straaten in het kampement een toespraak zou zijn gehouden tot de militairen van de ex-Dilly-Expeditie waarbij hen een voorschot werd uitbetaald ad. F.5,- en gezegd was Atamboea te verlaten en zich in groepjes van 6 tot 9 man in het terrein op te bergen. Beide onderofficieren nu kwamen mij vragen of dit ook voor hen gold. Ik zei hen te wachten, waarop bij zijn komst te plm. 10,00 uur ik de Luit. Kol. van Straaten dezelfde vraag voorlegde. Mij werd toen opdracht gegeven aan de troepen het bevel te geven, zo zij voor de volgenden morgen 06.00 uur geen tegenorder hadden ontvangen, in het terrein te verspreiden in groepjes van 6 à 9 man en de guerrilla te voeren, welke opdracht ik, achteraf beschouwd, helaas uitvoerde. Een en ander had tot gevolg, dat het weldra uit Atamboea een ware uittocht was van militairen, die onderweg nog probeerden zoveel mogelijk mede te nemen. Ook paarden waren logischerwijs een zeer gewild artikel en werden links en rechts weggehaald. De Australische Staf zou blijven tot de volgende morgen 06.00 uur, waarop dan het bevel tot verspreiden zou uitgaan en het radiostation vernield zou worden.

Des middags te 14.00 uur vertrok de Luit. Kol. van Straaten met zijn Staf met een onzer auto’s naar Tobaki nabij de Zuidkust, mij de opdracht achter latende hem bij het bekend worden van nadere bijzonderheden telefonisch te berichten. In de loop van den nacht van 1 op 2 maart kwamen allerlei alarmberichten door van angstig geworden Landschapstelefonisten, die o.a. steeds dichterbij komend geronk van automotoren hoorden. Niet wetende wat hiervan al dan niet te geloven, gaf ik geleidelijk opdracht de telefoonposten te Noelmoetim, Kefamenanoe, Maoebesie, Oilolok en Haliloelik te vernielen.

Op 2 maart 04.00 vertrok de Brigadier Veale met zijn Staf in N.O. richting (Maraë), tevoren het bevel gevende het radiostation te vernielen. Tevoren had hij op mijn speciaal verzoek de 14 Australische auto’s, door aftappen van water en olie en daarna vast laten lopen, doen vernielen.

Door mij werd in het kampement nog de daar alsnog aanwezige voorraad munitie en benzine verbrand, terwijl ik daarna om 06.00 uur de nog telefonisch bereikbare posten opdracht gaf de order van de vorigen dag uit te voeren. Tevens werd order gegeven de telefooncentrale te Atamboea te vernielen, zomede de lijnen volgens het vernielingsschema. De Controleur van Atamboea, die ingevolge zijn van B.B. zijde ontvangen instructie ter plaatse moest blijven, verzocht ik de verdere vernielingen volgens schema uit te voeren. Te 07.00 verliet ik als laatste militair Atamboea, vergezeld van mijn twee veroordeelden SIMON BALA DONI en HAMA SANI, zo mede: de sergeant majoor Stafschrijver van Koepang VAN RAAY[19], de militie sergeant M.M.D.BAKKER (Inspecteur Inl. Onderwijs van Koepang), de militiesoldaat DE WILDE DE LIGNY[20] (Landbouwconsulent van Koepang), de militiesoldaat VAN LOCHEM [21] (Etnoloog) en de landstormsoldaat WOUTERS[22] (Onderwijzer van Koepang), die mij hadden verzocht zich bij mij te mogen aansluiten. Vanuit de heuvels rond Atamboea zagen wij het bivak op het vliegveld branden en hoorden de ontploffingen van de daarbij vernietigd wordende munitie. Die dag trokken wij door in Oostelijke richting tot Hasmetan.

De volgende 4 dagen trokken wij, ons houdende bij de Portugese grens, in algemeen zuidelijke richting  via Fatoemea (Port.), Dacolo (Port.) en Alas naar een kleine kampong nabij de zuidkust, tussen Weloeli en de Portugese grens. Daar wij wel begrepen, dat de vijand speciaal veel prijs zou stellen op de detachementscommandant van Atamboea persoonlijk, besloten wij als algemene gedragslijn, dat indien de vijand ons zou achtervolgen, wij in het uiterste geval de Portugese grens zouden oversteken en ons door de Portugese postcommandant van Tilomar officieel zouden laten interneren.

Wat betreft de houding der Portugezen in deze periode zij nog het volgende opgemerkt. Kennelijk wisten zij niet precies waar zij zich aan te houden hadden, aangezien zij ook geen orders van hun regering in Dilly ontvingen. Persoonlijk waren  deze postcommandanten (algemeen soldaten 1ste klasse en korporaals) geheel op onze hand, en is de hulp door hen verleend aan de vele troepjes rondtrekkende militairen zeer groot geweest. Zelf heb ik gezien, dat b.v. te Fatoemea de postcommandant de hele dag eten gereed had voor de Nederlandse militairen, zomede ook logeergelegenheid. Doch na uitgerust te zijn en geheel belangeloos gevoed, werd hen dan beleefd verzocht weder de grens naar Nederlands gebied terug te keren. Betaling voor het genotene wilden zij in geen enkele vorm accepteren. Deze mate van hulpbetoon moet overigens analoog zijn, aan die ondervonden door de terugtrekkende troepen na de val van Dilly op de posten, aan de weg gelegen.

  1. Tijdvak 2 maart 1942 tot 10 april 1942

In de genoemde kampong verbleven wij, tot ons op  10 maart het bericht bereikte dat de Controleur van Atamboea, vergezeld van de Assistent-Resident, te Weloeli zouden verblijven. Ik begaf mij hierop naar Weloeli, doch vernam daar dat de Controleur daar inderdaad 2 dagen tevoren was geweest, doch reeds in oostelijke richting was doorgetrokken. Aangezien wij geen andere berichten kregen concludeerden wij hieruit dat de vijand inderdaad doorgedrongen was tot Atamboea, en de Controleur zich eveneens in het binnenland had teruggetrokken. Aangezien wij toch nadere gegevens moesten, besloot ik er de volgenden dag alleen op uit te trekken. Zo vertrok ik de 11de maart eveneens in oostelijke richting, waar ik de eerste gegevens verkreeg van Lor Lakekoen (Groot Radja van Zuid Timor), die mij alleen kon vertellen dat de vorige dag een auto en een motorrijwiel met militairen naar Tobaki waren geweest, doch dezelfde dag ook weder teruggekeerd. Of dit Nederlandsche militairen, dan wel Japanners waren geweest kon hij mij niet meedelen. Hierop begaf ik mij naar Motadikin, in de hoop aldaar het kamponghoofd van Fafoë, die daar belast was geweest met kustwacht, aan te treffen, om eventueel van hem nadere gegevens te verkrijgen, c.q. hem inlichtingen uit te zenden. Motadikin trof ik echter leeg aan, en reed door naar de kampong Fafoë, waar ik bedoeld kamponghoofd inderdaad aantrof, doch die mij ook geen nadere gegevens kon verstrekken. De 12de was ik genoodzaakt te Fafoë te blijven, aangezien mijn paard na de rit van plm. 60 km. de vorige dag te vermoeid was en bovendien gewond.

De 13de reed ik door naar Besikama en Wetoelan, waar ik aantrof de fourier ZINNEMERS[23] met nog 3 andere militairen van Dilly. Hier kreeg ik de eerste geruchten dat Atamboea door de bevolking zou zijn gerampokt[24], doch dat er nog geen vijand aanwezig was. In verband hiermede gaf ik deze troep opdracht, na 2 dagen rust (zij hadden alle voetwonden), mij te volgen richting Atamboea, aangezien ik toen reeds het plan koesterde, te proberen een deel van de militairen van het detachement te verzamelen en te reorganiseer en, om in dat verband, gereorganiseerd actie te voeren. Zelf reed ik die dag door via Tobaki, waar ik d.t.k. van Loro Lakekoen een bericht zond aan mijn te Weloeli achtergelaten troepje, om nader bericht van mij af te wachten (in verband met het feit, dat ik bij actie aan deze ongeoefende miliciens weinig zou hebben), naar Boas, waar werd overnacht. De 14de reed ik door naar Haliloelik, waar ik van de daar aanwezige Missionarissen en Monseigneur PESSERS vernam dat Atamboea inderdaad door de bevolking was gerampokt, doch dat van de vijand nog niets te zien was geweest. Met Monseigneur  PESSERS reed ik dezelfde middag door naar Atamboea, hetwelk om 18.00 uur werd bereikt, en ik onderdak kreeg in de pastorie.

Plm. 4 km. voor Atamboea had nog een merkwaardige ontmoeting plaats. Plotseling hoorde ik n.l. een motorrijwiel aankomen, en bij het omkomen van een bocht verscheen daar inderdaad een Australisch motorrijwiel, bereden door de sergeant der Genie van Dilly STRIK[25] en de brigadier der Genie DE MAN[26]. Zij bleken te behoren tot de troep van Luitenant MICHELHOFF, die in het terrein zat in de buurt van Fatoeoni, hadden deze motorfiets onvernield te Atamboea gevonden en waren nu op verkenning richting Kefamenanoe. Ik gaf hun opdracht de verkenning door te zetten en mij bij terugkomst te Atamboea te rapporteren, terwijl ik hen tevens van mijn plannen tot reorganisatie op de hoogte bracht.

Te Atamboea zelf was het een ware chaos. Den hele avond en nacht schieten, hetgeen geschiedde door in de omgeving in de kampongs met hun gezinnen zittende militairen, zijnde algemeen waarschuwingsschoten om de rampokkers op een eerbiedige afstand te houden.

De volgende dag, 15 maart 1942, kwamen zich direct enige militairen van het detachement Atamboea melden. Ik zette hun mijn voornemen uiteen, waar zij allen mee instemden, doch de grote moeilijkheid was; hoe komen wij voor deze mensen met hun gezinnen aan eten? Onder de militairen die zich kwamen melden herinner ik mij foerier SILOOY, de fuseliers SOEMANTA en BAWOEK[27], benevens nog enige anderen, de Inf.ekl. SOEPARDI[28], en de handlanger-Chauffeur OESMAN. Allen beschikten nog over hun wapens, terwijl Soemanta, Bawoek en Soepardi, die tot mijn commandogroep hadden behoord, ook hun paarden en harnachementen [29] nog in de kampong hadden.

Aangezien dus de eerste zorg was aan voedsel te komen, gaf ik de handlanger Oesman opdracht te proberen een der vernielde Australische auto’s te proberen, weder lopende te krijgen, hetgeen inderdaad die dag met een ¾ tonner gelukte.  Intussen maakte ik een rondgang door Atamboea, waarbij bleek dat inderdaad de hele plaats was gerampokt, gepaard met een grote dosis vandalisme. In mijn eigen huis liep ik tot de knieën door het gebroken en stukgeslagen huisraad, enz. In de stad waren enige huizen van Chinezen verbrand, terwijl de toko’s op de passar[30] volledig waren leeggeroofd. Aan de zich gemeld hebbende militairen gaf ik de opdracht zoveel mogelijk andere militairen met de reorganisatieplannen op de hoogte te brengen, doch zich tot nadere oproep ter bescherming van hun gezinnen daarbij op te houden.

Des avonds kwamen sergeant STRIK en brig. de MAN terug van hun verkenningstocht. Zij waren tot vlak bij Kefameanoe geweest, doch wegens benzinegebrek genoodzaakt terug te keren. Zij rapporteerden, dat volgens ingewonnen berichten het terrein minstens tot Noelmoeti nog vrij was van vijand.

Den volgende morgen begaven wij ons, verslaggever, sergt. STRIK en brigade MAN per auto naar Atapoepoe. Hier hetzelfde beeld als Atamboea: alles grondig gerampokt. Toch werden in een Chinese toko nog enige zakken koffiebonen en wat suiker aangetroffen, hetgeen werd medegenomen. Des middags werd besteed om enige niet vernielde vaten benzine, die door de Australiërs links en rechts in de stad waren achtergelaten, op te halen en in het kampement te brengen. Die avond arriveerde uit de Maraë de mil. sergeant der Genie VRIJENS[31], die mededeelde, dat de Australische bezetting van Dilly ongeveer halverwege tussen Dilly en de Nederlandse grens lag om de doortocht van den vijand in die richting af te snijden, zo mede dat in de Maraë zich nog vele militairen van het KNIL bevonden, echter grotendeels ziek, vooral leidende aan malaria en dysenterie.

In de loop der volgende 4 dagen kwamen zich druppelsgewijze nog meer militairen melden, en verschenen ook Luit. Michelhoff met een groepje van 8 man, zodat zich totaal reeds ongeveer 25 man gemeld hadden. Aan Luit. MICHELHOFF werd opdracht gegeven door te werken aan het verzamelen van militairen en weder bewoonbaar maken van het kampement, terwijl tevens van hem vernomen werd dat het grootste deel der Australiërs zich te Pono bevond, echter in vrij zorgwekkende toestand vanwege veel malaria en ulci tropicum.  

Omstreeks de 21ste besloot ik per auto met de sergeanten STRIK en VRIJENS en brig. de MAN te trachten naar Kefamenanoe te komen, aangezien vernomen werd dat zich daar nog levensmiddelen moesten bevinden, die door den Controleur aldaar ergens verborgen zouden zijn. Te Oilolok werd van de aldaar aanwezigen pastoor vernomen dat de chinees te Pono TAN SIN SENG onder de bevolking pro Japanse propaganda zou voeren en in het bezit zou zijn van enige vuurwapens. Aangezien hij bericht had dat de Controleur van Noord-Midden Timor, de heer Schulte Nordholt, met de Inspecteur der Veldpolitie en een gedeelte van het Politiekorps daar in de buurt toerde om de bevolking in het gareel te houden, en de volgenden morgen te Oilolok zou komen, werd besloten aldaar te overnachten. Inderdaad verscheen de heer Schulte Nordholt op de 22ste met een politiemacht van plm. 15 man, het restant van het detachement Veldpolitie van Kefamenanoe. Na gehouden bespreking, waarbij bleek dat te Kefamenanoe geen levensmiddelen meer waren, en de Assistent-Resident die dag ook te Oilolok werd verwacht, besloot ik daar te blijven, temeer daar de heer Schulte Nordholt ook de alarmerende geruchten omtrent Pono vernomen had en via Atamboea bij enige Chinezen te Oilolok plm. 2 ton katjang idjoe[32] en suiker op krediet aan te kopen, hetwelk werd afgehaald door een inmiddels te  Atamboea nog weer door den handlanger-chauffeur Oesman Oesman rijdend gekregen Australische 3 tons truck.

Den volgenden dag werd met den heer Schulte Nordholt en Assistent-Resident teruggekeerd naar Atamboea, waarbij te Haliloelik nog de Controleur van Atamboea werd opgepikt, en een gedeelte der Veldpolitie werd achtergelaten om een onderzoek in te stellen naar het bericht, dat in de kampong Samala een drietal doortrekkende militairen zouden zijn vermoord. Inmiddels was te Atamboea bericht ontvangen, dat de 1Luit. der M.A. SCHREUDER[33] en de Ov.G.Dr.THE[34] zich in de Maraë bevonden  en zorgden voor de daar verspreid liggende en veelal zieke militairen. Ook was te Atamboea gepasseerd een luitenant van de Staf van Brigadier Vaele op weg naar Pono, teneinde daar de opdracht te geven aan de Australiërs om te verzamelen te Fatoemea op Portugees gebied, aangezien ook Brigadier Veale met reorganisatie bezig was, in samenwerking met de Commandant der Second Independent Company, die in Dilly  geweest was, Major SPENCE.

De 24ste  vertrok  ik met enige mijner militairen, de heer Schulte Nordholt en de Inspecteur van Politie van Kefamenanoe benevens enig politiepersoneel naar Pono. De 25ste  werd besteed aan onderzoek inzake Tan Sin Seng, waarvan bleek dat de geruchten schromelijk overdreven waren, en keerden wij de 26ste naar Atamboea terug, voor alle zekerheid toch maar zijn vuurwapens meenemende.

Dezelfde dag vervoegde zich te Atamboea een der pastoors bij mij met de mededeling, dat de bevolking haar vee niet meer op het schietterrein durfde te laten grazen, aangezien het daar vol met munitie lag. Direct werd een onderzoek ingesteld en werden daar inderdaad aangetroffen 130 kisten Australische geweer- en mitrailleur munitie, benevens 3 kisten handgranaten. Deze werden met spoed naar het kampement getransporteerd.

Te Pono was door mij opdracht gegeven aan de daar aanwezige militairen om zich op uiterlijk 1 april weder te Atamboea te melden, Terwijl ook met behulp van de Controleur van Atamboea aan alle Radja’s bericht werd gezonden de in hun gebied aanwezige militairen aan te zeggen zich de 1ste April weder te Atamboea te melden. Gedurende ons verblijf te Pono waren vele Australiërs doorgekomen ter voldoening aan de opdracht van Brigadier Veale om zich te Fatoemea te melden. Het merendeel verkeerde echter fysiek in een dusdanig deplorabele staat, dat Luit. MICHELHOFF genoodzaakt was geweest een hulpzieken zaal in te richten voor de malariapatiënten en de vele tropische zweren tengevolge van avitaminose. Dit laatste vond kennelijk zijn oorzaak in de onwil om rijst en de producten van het land te eten; de meesten hielden zich stijfhoofdig bij hun “sweets and tins”. Ook moreel was deze troep niet veel meer waard. Hadden zij 3 weken tevoren vrijwel allen bewapend Atamboea verlaten, nu had nog slechts ongeveer 1 per 20 man een pistool, de rest der wapening was bij de bevolking geruild voor klappers e.d. Bij het gros was dan ook het voldoen aan het bevel van brigadier Veale niet zo zeer het opvolgen van een gegeven order, dan wel dat zij zagen het op deze wijze niet lang meer te kunnen uithouden en erop vertrouwden dat de Brigadier wel verder voor hen zou zorgen.

Omstreeks de 27ste kwam uit de Maraë het bericht, dat de Independent Company van Major Spence gebrek aan munitie begon te krijgen. Hier kwam nu de gevonden Australische munitie zeer goed van pas, en gelukt het met behulp van de Controleur van Atamboea een paardentransport van de bevolking van 65 paarden in elkaar te zetten, die deze munitie naar Hatolia (Portugees gebied) zou brengen. Dit transport heeft, naar ik later vernam, Maj. SPENCE ook inderdaad bereikt en heeft hij met deze munitievoorraad de strijd kunnen volhouden tot ultimo mei aanvulling uit Australië kwam.

De 27ste vertrok ik weer per auto met serg. STRIK, VRIJENS, brig. DE MAN en mijn veroordeelde Bala Doni naar Tobaki  met de bedoeling te trachten daar een lading katjang idjoe en andere levensmiddelen op te halen en mijn oude groepje mee te brengen. Te Tobaki werd aangetroffen de Luit. ZIJLSTRA[35] met een 8-tal van zijn mitral(leur)isten. Zij waren onmiddellijk bereid mee te gaan en aan de reorganisatie mee te werken.

De 28ste begaf ik mij met serg. VRIJENS naar Weloeli, doch bleek mijn oude groepje reeds op weg naar Atamboea te zijn, zodat werd teruggekeerd naar Tobaki. Hier werd in de namiddag door een gepensioneerd politieagent een brief aan mij geadresseerd afgeleverd, afkomstig van Luit. Kolonel VAN STRAATEN, waarin deze schreef van mijn reorganisatieplannen gehoord te hebben, wat hiervan waar was en hoe de algemene toestand was. Ik stuurde een brief terug met antwoord, dat wij reeds ongeveer 14 dagen met de reorganisatie bezig waren, zo mede dat Atamboea en het terrein tot Kefamenanoe nog steeds vrij was van de vijand.

De 29ste vertrokken wij van Tobaki, doch even voor Boas begaf de auto het en waren wij genoodzaakt daar te bivakkeren. Dezelfde dag verscheen de Radja Naitimoe van Haliloelik[36] met enige draagpaarden en bracht de eerste geruchten dat Japanners de Temmefbrug waren overgestoken en in opmars naar Atamboea zouden zijn. De 30ste werd doorgetrokken naar Haliloelik, vanwaar ik in verband met de aanhoudende geruchten telefonisch van Atamboea een gereorganiseerde brigade met 2 weder opgegraven mitrailleurs M.23 dezelfde nacht op liet komen. (De telefoonlijn Atamboea-Haliloelik was weer hersteld en hier en daar een niet-vernield toestel gevonden) Te Haliloelik waren reeds een 20-tal militairen verzameld geweest, op weg naar Atamboea ter voldoening van mijn opdracht. Op het gerucht evenwel dat de Japanners doorkwamen was het grootste gedeelte weer het binnenland in vertrokken, alleen fourier ZINNEMERS en een militiesoldaat waren achtergebleven om zo nodig per telefoon Atamboea de nadering der Japanners te kunnen melden.

Aan Luit. ZIJLSTRA werd opdracht gegeven bij de driesprong van Haliloelik met de 2 mitrailleurs een stelling in te richten, terwijl de brigade in de pasanggrahan[37] te Haliloelik werd gelegerd. Ik keerde hierop met een andere auto terug naar Atamboea. De dag en de volgende dag bereikte het totaal aantal van plm.60 (militairen). Deze dagen werden geen verdere gegevens verkregen over de zogenaamde opmars der Japanners en keerde ik nog naar Haliloelik terug om daar tezamen met de Radja te zoeken naar eventueel begraven munitie. Ook de munitie van Pono, opgezonden door zorg van de SMA [38] Koning, begon te Atamboea aan te komen.

De 31ste terugkerende van Haliloelik, ontving ik wederom een briefje van Luit. Kol. van STRAATEN, waarin hij mij schreef, niettegenstaande het tegen zijn oorspronkelijke orders was, met mijn reorganisatieplannen in te stemmen en zelf onderweg te zijn naar Atamboea om daar het commando over te nemen, hetgeen echter nog enige dagen zou duren, daar hij via Portugees gebied wilde reizen om daar nog enige besprekingen te houden. Des avonds te 19.00 ontving ik een bericht van de heer Schulte Norholt via de Controleur van Atamboea, dat meldde, dat Japanners inderdaad de Temmefbrug waren overgestoken en in opmars naar Atamboea. Dit briefje was echter ….3 dagen oud. De bode n.l. die het mij had moeten brengen had mij niet kunnen vinden en was met briefje teruggekeerd naar zijn opdrachtgever, die het daarop met de meeste spoed wederom terugzond. Ik besloot onmiddellijk de voorraden benzine en munitie te trachten in veiligheid te brengen in zuidelijke richting en laadden wij (Sgt. Strik, Vrijens, brig. de Man en verslaggever) de enige ons overgebleven 1½ ton truck vol met de aanwezige munitie en reden via Haliloelik naar Talimetan. Het was mijn bedoeling e.e.a. naar Tobaki te brengen, doch door het bandjirren der kali, die bij Talimetan tweemaal doorschreden moest worden, was dit onmogelijk. Gelukkig had ik uit Haliloelik een 6-tal ziekendragers meegenomen, die opdracht kregen de munitie naar de overzijde der kali te brengen en daar te blijven waken. Onmiddellijk werd weer teruggereden en een lading benzine opgehaald die eveneens bij Talimetan in het bos werd verstopt.

Het was inmiddels plm. 06.30 op 1 april geworden. Bij de terugrit even stoppende bij het uitkomen der heuvels waar deze overgaan in de Oëkroki-vlakte, zagen wij toevallig op het punt, waar de weg van Kefamenanoe in deze vlakte komt, het schitteren der opkomende zon in de voorruit van een auto. Onmiddellijk werd in de snelste vaart doorgereden naar Haliloelik, waar gelukkig bleek dat de Japanse autocolonne ook reeds door Luit. Zijlstra was onderkend. Op het moment dat ik de auto tot stilstand bracht, begon hij met zijn 2 mitrailleurs op 700 meter de vijandelijke colonne te bestoken. Deze luchtgekoelde mitrailleurs echter staan na 1 patroonband muurvast, hetgeen ook hier het geval was. Onmiddellijk stopte de autocolonne en verspreidde de vijand zich in het terrein, ons daarbij onthalend op mitrailleur- en mortiervuur. Teneinde niet de kans te lopen van omsingeld te worden, gaf ik het bevel terug te gaan de heuvels in. De mitrailleurs konden niet meegenomen worden. Wel gelukte het nog bij een het slot eruit te krijgen, doch bij de poging dit ook bij de andere te doen verwondde de schutter zijn hand tot bloedens toe zonder beweging in het sluitstuk te kunnen krijgen. Een brigadier-schrijver[39], die de telefoon bediende, zag nog kans Atamboea te waarschuwen, waarop hij het telefoontoestel tegen de paal kapot sloeg. Achtervolgd door mortiervuur van de vijand, en later ook nog door een lichte tank, verdwenen wij met z’n twaalven de heuvels in. De brigade, die te Haliloelik in de pasanggrahan bivakkeerde, kwam door de afstand en het onverwachte te laat, doch heeft zich in het terrein opgeborgen. En is na het doortrekken der (Japanse) autocolonne met onze auto en alle bagage in zuidelijke richting getrokken, daarbij ook de munitie van Talimetan meenemende. Vanuit een hooggelegen punt hebben wij later de autocolonne zien doortrekken naar Atamboea. Zij bestond uit ongeveer 100 auto’s plus 2 lichte tanks. De resultaten van deze beschieting hebben wij uiteraard niet kunnen nagaan, doch latere berichten van bevolkingszijde spraken over vrij veel bloed ter plaatse waar zij geholpen waren. Een Indirect resultaat werd evenwel wel bereikt, daar door de tijdige waarschuwing (de colonne arriveerde tegen 12.00 te Atamboea) te Atamboea, Luit. MICHELHOFF  gelegenheid had alles wat daar nog aan munitie en andere voorraden aanwezig was, te vernietigen.

Aangezien wij vermeenden, dat de vijand zeker te Haliloelik een bezetting zou achterlaten, besloten wij daar niet meer terug te keren en trokken door het terrein door naar Batoeloe, alwaar  werd overnacht. Geen onzer had meer iets behalve hetgeen wij aan hadden, doch had ieder nog zijn wapens.

De 2de April trokken wij door naar Fatoemalaka, waar wij enige militairen aantroffen die de 1ste  April bij de nadering der Japanners uit Atamboea waren vertrokken. Van een hunner kreeg ik mijn 2de rijpaard met harnachement terug, hetwelk hij uit Atamboea had meegenomen. Bovendien troffen wij daar mijn oude groepje weer aan, die ons gaarne van het een en ander voorzagen.

Den 3de April waren wij door geïnfecteerde voetwonden genoodzaakt ter plaatse te blijven, doch in den namiddag bereikte mij een bericht van Luit. Kol. van STRAATEN met opdracht, mij te Fatoemea met hem in verbinding te stellen.

De 4de april vertrok ik met de sergeanten STRIK en VRIJENS naar Fatoemea, na met Luit. Zijlstra te hebben afgesproken, dat, als hij geen bericht van mij kreeg, hij mij de 5de met zijn groep naar Fatoemea zou volgen. Te Fatoemea aangekomen, bleek de luit. Kol. van STRAATEN daar niet te zijn, doch zich te bevinden te Fohoren. Wij reden door naar Fohoren, waar wij tegen de avond aankwamen, en ik een bespreking had met Luit. Kol. van STRAATEN. Deze bleek intussen een bespreking gehad te hebben met Brigadier Veale, waarvan het resultaat was, dat de Nederlanders zouden verzamelen te Fohoren, terwijl de Australiërs intussen Fatoemea zouden bezet houden.

De 5de april keerden wij naar Fatoemea terug, waar tegen den avond ook Luit. Zijlstra met zijn groep arriveerde, en wij de 6de gezamenlijk naar Fohoren terugkeerden. Te Fohoren troffen wij o.a. aan kapitein der Inf D.M.P.de JONG[40] en de OVG. Dr. THE met een 40-tal militairen, vrijwel allen ziek. Het werk door Dr. THE hier verricht vrijwel zonder medicamenten verdient de hoogste bewondering, en was hij dan ook bij alle militairen zeer gezien. Zelfs bereidde hij extra voeding voor de zieken, zover dat mogelijk was, en heeft hij door zijn persoonlijk werken en opwekkend woord velen door de crisis van hun ziekte heen geholpen. Van de bevolking konden gelukkig voldoende varkens, kippen en vruchten gekocht worden, zodat de voeding hier niets te wensen overliet, ook al dank zij de medewerking van den Portugese postcommandant. Deze voer hier ook wel bij, aangezien onmiddellijk de Portugese “petaka”, waarvan de normaal waarde f.0,45 á f.0,50 was, werd gelijkgeschakeld met de Hollandsche gulden.

De 8ste april werd ik voor bespreking door Luit. Kol. van STRAATEN naar Tilomar geroepen, waar de volgende dislocatie der Nederlandsche Troepen werd vastgesteld:

  • Nederlands Hoofdkwartier te Tilomar, met de groep (later peloton) onder Kapitein (J.) Breemouer;
  • een groep onder verslaggever (van Swieten) te Dacolo, terwijl tevens de troepen in de Maraë, waarbij de luitenants Michelhoff en Schreuder, onder mijn commando kwamen;
  • een groep onder kapt. D.M.P.de Jong te Fohoren.

Het lag in de bedoeling een soort postenketen te vormen, waarbij de Nederlanders het gebied zouden bewaken langs de Nederlandsche grens en in de Maraë, terwijl de Australiërs hierop bij Maliana zouden aansluiten langs de grote weg en om Dilly heen tot de Noordkust.

De opdracht luidde: inwinnen van inlichtingen, patrouilles voor het opsporen van loslopende militairen, wapens en munitie, en speciaal voor de Maraë het beletten van overlopen van de bevolking naar de vijand.

In dezen tijd deed het gemis aan uitrusting reeds belangrijk voelen. Speciaal het schoeisel verkeerde in deplorabele staat, hetgeen grootte moeilijkheden gaf voor de patrouilles. Velen wilden gaarne mee, doch konden niet wegens gebrek aan schoeisel. Ik heb bij mijn eigen groep mensen gehad, die probeerden mee te gaan, doch na enige uren met tranen van spijt in de ogen en kapotte voeten terugkwamen met de mededeling dat het niet ging.

De 10de april vertrok ik met mijn groep, waarbij de luit. Zijlstra naar Dacolo, waar wij ons inrichtten in de Portugese post en een bijgebouwd bivak.

  1. Tijdvak 10 April tot begin Juni 1942

Voor de bijzonderheden van dit tijdvak moge verwezen worden naar de dagboeken van de Gereorganiseerde Troepen op Timor. Toch wil ik hier nog enige belangrijke feiten en gebeurtenissen releveren.

Het was ons bekend dat direct na de verwezenlijking van de plannen tot reorganisatie, ook van Australische zijde, de noodzakelijkheid werd ingezien van verbinding met Australië. Waar niet over boten van enige capaciteit beschikt kon worden (door de ongunstige weersomstandigheden en de branding is er zelfs van bevolkingszijde vrijwel geen visserij aan de zuidkust van Timor). Werd de enige mogelijkheid gezien in radiografische verbinding. Alle radiostations waren echter vernield. Toch gelukte het de Australische Signal Officer Captain PARKER tegen eind april een radiozender in elkaar te zetten, waarvan de onderdelen veelal met grote moeite van de vernielde stations te Dilly en Atamboea door patrouilles onder handen van de vijand vandaan gehaald moesten worden. Met dit eigen fabricaat toestel gelukte het hem begin mei verbinding met Australië te verkrijgen. En ik kan moeilijk onze vreugde beschrijven toen op zekere dag in begin mei een groot Australisch vliegtuig laag over onze posten vloog, waardoor wij zekerheid hadden dat onze aanwezigheid in Australië bekend was. Spoedig hierop werden ons vanuit Australië de hoogst noodzakelijke behoeften toegezonden, zoals radiostations, schoenen en kleding, wapening en munitie en levensmiddelen van meer luxe aard dan Timor zelf ons kon verschaffen. In het begin werden deze artikelen te Soewai per parachute uitgeworpen, later kwam wekelijks een kleine motorboot[41] van Darwin voor de aanvoer van e.e.a. en afvoer van zieken en gewonden.

Ongeveer media mei werden Brigadier Veale en Luit. Kol. van STRAATEN naar Australië ontboden, (en op 24 mei) afgehaald door een watervliegtuig dat nabij Soewai landde. Brigadier Veale niet-, doch Luit. Kol. van STRAATEN wel met de bedoeling terug te komen. Laatstgenoemde werd evenwel in Australië aangehouden en ging het commando van het Nederlands gedeelte over op de Kapitein der Inf. BREEMOUER, terwijl Commandant der Australiërs, tevens Algemeen Commandant werd de inmiddels tot Luit. Kol. bevorderde Major SPENCE.

Behalve dat wij van de Portugese postcommandanten en ook van de Administrador van Bobonaro[42] alle medewerking ontvingen (laatstgenoemde verzorgde zelfs door middel van zijn onderhebbende postcommandanten onze geregelde levensmiddelenvoorziening) moge het gedrag de volgende personen hier gereleveerd worden: de mil. sergeant der Genie VRIJENS[43], die vele malen in burgerkleding zich voor het inwinnen van inlichtingen naar Haliloelik begaf, in samenwerking met de Radja Naitimoe, en vandaar vele nuttige zaken meebracht, o.a. accumulatoren voor onze radio die hij met levensgevaar uit een vernielde auto langs de kant van de weg haalde, een dynamo en een oude fiets voor het opladen van deze accu’s, enz. Ook heeft hij eenmaal een landmijn in de weg naar Tobaki kunnen leggen, waar door een passerende Japanse auto werd opgeblazen.

De Soedaneesche fuselier SOEMANTA[44] en de veroordeelde SIMON BALA DONI waren na het gevecht te Haliloelik van ons afgeraakt en hadden zich met een gedeelte van mijn bezittingen en de karabijn van Soemanta, benevens de veroordeelde HAMASANI, verborgen in een ladanghuisje op een heuveltop in het Alasgebied. Door een toeval werden zij door een patrouille onder Luit. Zijlstra ontdekt en kwamen zich onmiddellijk te Dacolo bij mij melden. Hierna zijn beiden enige malen voor inlichtingen naar Atamboea geweest, tevens met opdracht de daar in de buurt nog aanwezige militairen terug te roepen en kwamen met waardevolle gegevens terug.

Medio mei bereikte ons het bericht, dat de Europese vrouwen en kinderen, die bij het doorkomen der Japanners door de zorg van den Controleur van Noord-Midden Timor, den heer Schulte Norholt, van Eban met veel moeite naar Oekoesi (Portugees gebied) waren gebracht en aldaar door den Portugese Commandant geïnterneerd, door de Japanners waren weggehaald en naar Atamboea overgebracht.

Ultimo Mei ontving ik een schrijven van mijn echtgenote, kennelijk onder dwang geschreven, waarin de opdracht van de Japanners vervat was dat wij ons maar moesten overgeven, waaraan natuurlijk geen gevolg werd gegeven. Een onaangenaam punt in deze kwestie was nog wel, dat mij op grond van de ontvangen berichten radiografisch aan Darwin bombardementen van Atamboea aanvroegen.

Doch ook de vijand maakte van de bevolking gebruik. Ook de contraspionage moest door ons naarstig beoefend worden, waardoor de vijand gaarne van de diensten van overgelopen gepensioneerde militairen en politiepersoneel gebruik maakte.

Echter werd door de regelmatige aanvoeren uit Australië onze positie steeds beter; bij het Australische hoofdkwartier was een behoorlijk radio zend- en ontvangstapparaat voor de voortdurende verbinding met Australië, de kleding en schoeisel situatie verbeterde belangrijk, er arriveerden wapens en munitie, en tenslotte ook luxe artikelen als zeep, sigaretten, enz. Bovendien gelukte het nog wel eens van Chinese tokohouders hun verborgen toko-inventaris in handen te krijgen, die dan grotendeels werd overgenomen.


  1. Tijdvak begin Juni tot plm. 10 Augustus 1942

Begin juni werd ik overgeplaatst naar Fatoeloeli als commandant van het 2de peloton, op grond van onze nieuwe Australische Organisatie als Independent Company. Dit peloton bestond uit:

  • staf te Fatoeloeli;
  • met 1 sectie onder commando van Luit. Schreuder te Tahon;
  • 2 secties onder Luitenant MICHELHOFF, oorspronkelijk te Weloeli, later te Noealain en:
  •  1 sectie nabij Deboeloelik onder commando v/d Amb. sergt. ekl. HITARIHOEN, nr.7005.

Het eerste peloton onder Kapt. de Jong was gedetacheerd te Tilomar (met de Nederlandsche Staf) Fohoren, terwijl het 3de peloton onder Luit. Zijlstra de posten Dacolo en Fatoemea bezette. Zodoende had ik dus met het 2de peloton de gehele Maraë onder controle, hetgeen zeer juist gezien was, aangezien wij in dit, ons oude, patrouillegebied volkomen thuis waren, bij de bevolking bekend, en had ik erop aangedrongen zoveel mogelijk militairen van mijn detachement bij dit peloton in te delen.

Nog vrijwel dagelijks kwamen zich militairen melden, zoals wij ze hadden gezegd: met gezinnen. Veel moeite kostten het hen vaak zich met het hele gezin van de controle der Japanners uit de buurt van Atamboea los te maken, waarbij zij nog terdege rekening hadden te houden met het verraad van de zijde der bevolking.  Voor de vrouwen en kinderen werd te Lolotoi een vrouwenkamp ingericht, zodat de mannen hun gezinnen in goede handen en veilig wisten. Door allen werd dan ook opgewekt de zware wacht- en patrouilledienst gedaan, terwijl een mogelijke transporten zoveel mogelijk gebruik werd gemaakt om de gehuwden voor een dagje naar hun gezinnen te sturen. Zelfs is daar nog een kleine Timorees geboren (zoon van een weder in dienst getreden gepensioneerd Timorees Infanterist 1ste kl.) met volledige hulp van een OVG van DUIJL[45].  Inmiddels waren zich ook een aantal gepensioneerde Timoreese militairen voor dienst name komen melden. Deze werden gaarne aanvaard, want waren zij algemeen als vechtsoldaat te oud, als gids en ordonnans waren zij onovertroffen. Zij werkten toch in hun eigen geboorteland, waar zij ieder paadje kenden, brachten hun eigen kleine inheemse rijpaarden mee.

Door de grote afstand, o.a. van Tahon naar Fatoeloeli, terwijl alle andere verbinding ontbrak, waren wij aangewezen op een ordonnansendienst, zodat deze o.a. middels deze oude gepensioneerden onder commando van een sergeant genie werkman EGBERTS[46] was ingesteld. Niet zelden bereikten mij spoedberichten tussen 23.00 en 01.00 uur ’s nachts, waarbij dan deze ordonnansen in de tastbare duisternis en stromende regen, in zeer zwaar terrein en door bandjirrende kali’s hun weg hadden gevonden, waarna de berichten telefonisch werden doorgegeven naar Tilomar. Ik herinner mij een geval, waarbij een dergelijk bericht mij des nachts om 00.30 bereikte, en nog dezelfden nacht via Tilomar, radiografisch naar het hoofdkwartier te Mape, en vandaar radiografisch naar Darwin werd doorgeseind. Ingevolge de orders van Australië bestond onze voornaamste taak dan ook uit berichtgeving, waarnaast getracht werd de vijand zoveel mogelijk afbreuk te doen. Onder anderen kon dit geschieden doordat de Japanner van tijd tot tijd z.g. foerageerpatrouilles naar de Maraë zonden om vooral vee te halen. Het ging er nu bij ons om tijdig bericht van een dergelijke onderneming[47] te krijgen, teneinde in staat te zijn een hinderlaag te leggen. Enige malen hebben hierbij kleine gevechten plaats gehad, waarbij wij er steeds zonder kleerscheuren afkwamen, doch de vijand gevoelige verliezen aan ondervonden en gevangenen te incasseren had. Ook werd eenmaal door de sectie Deboeloelik een nachtelijke aanval gedaan op een gecombineerde Japanse- en bevolkingspost nabij Hasmetan, waarvan de hele bezetting in wanorde vluchtte.

  1. Tijdvak begin Augustus tot en met 20 Augustus 1942

In de eerst week van Augustus bereiken ons verschillende berichten van vordering van paarden door Japanners te Haliloelik en Tobaki, benevens van concentraties van prauwen in de baai van Atapoepoe, doch konden er niet achterkomen wat hiervan de bedoeling was. Dit bemerkten wij eerst op de 9de augustus, toen o.a. Mape en Bobonaro door Japanse vliegtuigen gebombardeerd werden, terwijl volgens de berichten zich bij daglicht te Soewai enige Japanse schepen, beschermd door een kruiser (?) zouden bevinden. Dezelfde dag begon kennelijk de Japanse opmars over de breedte van het eiland Timor met 3 of 4 colonnes over land en een landing bij Soewai. Het juiste van deze gehele situatie is mij niet bekend, aangezien van stonde af aan de telefonische verbinding  met Timolar verbroken was. Wel bleek ons, dat de Japanners oprukten o.a. met een colonne via Fatoemea en een colonne door de Maraë. Voor deze druk moesten alle posten: Tilomar, Dacolo, Fatoemea en Fohoren wijken en was onze laatste opdracht: achteruit via Maucatar naar Tolotoi en verder naar Bononaro.

De 10de ’s morgens vernamen wij van de Portugese postcommandant dat de Japanners voor Fatoemea stonden, waarop wij het ook geraden achtten  in te pakken. Tevens kwamen ook uit Maraë berichten van doordringen der vijand in die richting, waarop een sectie Tahon opdracht werd gegeven zich te verenigen met Australische sectie te Maliana, terwijl de 2 secties van Noealain zich via Lebos naar Bobonaro zouden begeven. Zelf verlieten wij te 13.00 uur Fatoeloeli in de richting Maucatar, waar wij te 15.00 uur aankwamen. Onderweg hadden wij in de richting Weloeli en Noealain grote branden waargenomen. De sectie van Deboeloelik zou achter ons volgen. Voor het vertrek van Fatoeloeli waren enige voorraden, o.a. springmiddelen, die niet meegevoerd konden worden, vernield.

Te Maucatar werd de kapitein Breemouer ontmoet en zouden wij de volgende dag doortrekken naar Lolotoi. Het vrouwenkamp was vandaar bereids in achterwaartse richting geëvacueerd.

De volgende morgen, 11 augustus werd op verzoek van Kapt. Breemouer een verkenningspatrouille uitgezonden richting Debos-Soewai, bestaande uit de vrijwilligers van mijn pelotonstaf, de Soend. fuseliers Soemanta en Barok. Zij zouden later te Lolotoi weder bij ons voegen. Inmiddels vertrokken wij met de rest naar Lolotoi, dat bereids bezet was door 2 x ½ sectie van Luit. Michelhoff. Hier moesten de zeer zware ravijnen van de Riata Riv En de Olan Riv. worden gepasseerd. Te plm. 15.00 uur ontving ik een briefje van Luit. Michelhoff, waarin hij mij meldde met een malaria-aanval te liggen en mij verzocht zo spoedig mogelijk te komen. Ik reed met een Tim. Kpl. vooruit en trof bij aankomst te Lolotai inderdaad Luit. Michelhoff in een flinke malaria aanval.  Na enige bijzonderheden van hem vernomen te hebben, telefoneerde ik achtereenvolgens met Maucatar, vanwaar mij gemeld werd dat: Kapt. Breemouer te plm. 11.00 uur naar Lolotoi was vertrokken; Lebos, waar zich de SMI. BOOMSMA met zijn sectie bevond; Bonobaro, waar zich de Australische verbindingspost bevond, die mij tevens meldde, dat de sectie Tahon zich had verenigd met de Australische sectie van Maliana, en dat deze gezamenlijk in de richting van Bobonaro waren vertrokken. Te plm. 16.15 arriveerde daar eveneens de Portugese postcommandant, nu eigenaar van een vrij grote onderneming Signor Lopez[48], zomede de Portugese postcommandant van Tilomar.

Te plm. 16.30 plotseling een schreeuw van een der Portugese morridors[49] (mandoers), waarop wij ons naar buiten spoedden en een grote Japanse Colonne ontdekte in oostelijke richting op plm. 300 m. van de benteng[50] Lotoi. Door de Postcommandant van Tilomar werd over de muur heen het eerste schot gelost; waarop ik naar het bivak rende dat door het schot ook gealarmeerd was, en de beide halve secties, waarvan er een beschikte over een K.M. en de andere over een Brengun, ten noorden van de benteng in stelling gebracht. Dit alles geschiedde reeds onder geweer- en mitrailleurvuur van de vijand. Dit vuurgevecht duurde ongeveer een half uur, waarop ik de vijand met zijn rechtervleugel een omtrekkende beweging zag maken, terwijl ook op onze eigen rechter vleugel vlak bij de benteng gevuurd werd. Teneinde niet de kans te lopen in de van de Japanners zo bekende nijptang te geraken, besloot ik het gevecht af te breken en gaf opdracht terug te trekken naar de overzijde van het dal van de Olanrivier. Zelf haastte ik mij in die richting, daarbij trachtende zo snel mogelijk het pad te bereiken, met de bedoeling Kapt. Breemouer en de pelotons van Kapt. de Jong en Luit. Zijlstra, die ik achter mij wist, te waarschuwen. Hierbij werden wij nog steeds achtervolgd met mitrailleur- en mortiervuur van de vijand . Buiten adem aankomend op de heuvelrug aan de andere zijde van het dal der Olan River, trof ik daar a cheval[51] van het pad de sectie van sergt. Hitarihoen aan die mij meedeelde, dat Kapt. Breemouer hen voor was, terwijl de pelotons van Kapt. de Jong en Luit. Zijlstra achter hen waren. Volgens hun mededelingen moet Kapt. Breemouer ongeveer in de rand van Lolotoi geweest zijn toen het vuurgevecht begon. Ik leende een paard van de Soend. fus. Bawoek[52], en reed zo snel mogelijk de beide achter komende pelotons tegemoet, sgt. Hatarihoen de opdracht gevende zijn stelling te blijven bezetten als voorpost. In het dal van de Riata River trof ik beide pelotons aan. Het was toen plm. 18.30 uur. In onderling overleg besloten wij de Riata River stroomop te volgen naar Lobos, en vandaar naar Bobonaro door te trekken. De beide pelotons waren echter reeds plm. 36 uur op mars en waren wij genoodzaakt hen eerst enige rust te geven, zodat wij besloten om 24.00 uur door te trekken. De fus. Soemanta zond ik terug naar serg. Hitarihoen met opdracht zijn stelling tot 22.00 uur te blijven bezetten en zich daarna weder bij ons aan te sluiten. Te 25.00 uur verscheen hij met zijn sectie en rapporteerde dat de vijand met fakkels de oosthelling van het ravijn had afgezocht, doch niet over de Olan River was gekomen.

De 12de Augustus te 0.00 uur marcheerden wij af, doch bleek door grote vermoeidheid de troep niet in staat te zijn de mars door de rivierbedding te maken. Steeds bleven er meer achter. Te plm. 02.00 uur passeerde ik Kapt. de Jong die mij zei zelf ook niet verder te kunnen, en ter plaatse te blijven. Zelf trok ik nog ongeveer een uur door met een groepje van plm. 10 man, waarop wij ook door vermoeidheid niet verder konden en besloten aan de kant van de kali te bivakkeren.

De volgende morgen trokken wij door en konden eerst tegen 08.00 uur op een ladang[53] wat ketella[54] krijgen. Ook wij hadden sedert de vorige morgen niets gegeten. Hierop werd weer doorgetrokken en bereikten we des middags tegen 17.00 uur Lebos dat verlaten bleek te zijn en bivakkeerden in een ladang huisje ten noorden van Lebos. Te plm. 18.00 uur verscheen nog mijn veroordeelde Simon Bala Deni, die ons gevolgd was, met het bericht, dat Kapt. Breemouer zou trachten ten zuiden om Lolotoi heen in noordoostelijke richting te infiltreren. Ik besloot de volgenden dag door te gaan naar Bobonaro, teneinde daar contact met mijn secties op te nemen. De volgende morgen, 13 augustus, vertrokken wij en vonden na plm. een uur in een kampong enige militairen die zich bij ons aansloten, benevens een 5-tal kinderen van de gepensioneerde Tim. sergt. Lucas Seran[55], die toevallig de 11de bij het gevecht te Lolotoi daar nog aanwezig waren geweest, en van de moeder waren afgeraakt. Aangezien zij, komende uit een andere streek, bij de kampongbevolking daar geen al te best onthaal vonden, besloten wij hen mee te nemen en te trachten zo Bobonaro te bereiken. Onderweg werden sporen gevonden van kopspijkers en van hakijzers zodat we concludeerden, dat onze eigen mensen voor ons zaten, niet wetende dat de Japanners beide onder hun schoenen gebruiken. In de gepasseerde kampongs om inlichtingen betreffende Bobonaro gevraagd, werd ons meegedeeld, dat er zich daar veel Australiërs en Hollanders zouden bevinden, o.a. werd mij de naam van SMI. BOOMSMA[56] genoemd, die daar ook zou zijn. Zo trokken wij moeizaam verder en bereikten te plm. 16.30 Bobonaro waar wij bij het omgaan van de laatste bocht plotseling stonden tegenover de vuurwapens van een groot aantal overgelopen Timorezen en Japanners. Gezien onze fysieke toestand (allen waren bekaf) en het feit dat wij slechts met 16 man waren plus 5 kinderen, besloot ik de wapens neer te leggen. Zij hadden ons uit de vlakte zien aankomen en een eenvoudige val opgesteld, waar wij helaas ingelopen waren. Enigen, die achteraan liepen, trachten nog te ontsnappen, doch de val was volkomen dicht en werden zij een kwartier later ook binnen gebracht. Na een kleine toespraak van de Japanse Luit. Kol. commandant  werden wij ondergebracht in de leeszaal in het kampement van de Cavalleri Frontiera.

De volgende dag moesten wij te 04.00 uur met de Japanse colonne mee en bereikten via Balibo op de 18de augustus Atamboea, waar wij werden opgesloten in de gevangenis. De behandeling gedurende de mars met de colonne, die naar schatting een 1200 man sterk was, voorzien van zware mitrailleurs en 2 stukken bergartillerie, was naar omstandigheden niet slecht. Persoonlijk werd ik door de Japanse Luit. Kol. commandant zelfs met enige onderscheiding behandeld en werd op de door mij voorgebrachte klachten en verlangens zo goed mogelijk gereageerd. Toch was deze mars zeer zwaar en wel voornamelijk door het feit dat het vrijwel steeds nachtmarsen waren, waarbij de slapende kinderen moesten meedragen. Ook is de colonne gedurende deze dagen nog enige malen in gevecht geweest met onze troepen, doch was er geen kans om te ontsnappen.

De voorlaatste dag werd ik uit de troep gehaald en moest met een soort 1ste echelon zo spoedig mogelijk naar Atamboea, waarbij mij op het platje van mijn eigen huis door een Japanse generaal-majoor een verhoor werd afgenomen waarbij ik kon blijven staan, dan wel op de grond gaan zitten. Ik verkoos het eerste. Na plm. een kwartier was deze generaal door mijn herhaalde weigering op verschillende vragen te antwoorden zo boos geworden, dat hij verdween en het verdere verhoor aan een luit. kol., kennelijk van de inlichtingendienst, overliet. Het bleek mij hierbij, dat zij volkomen van ons doen en laten op de hoogte waren, alleen geen flauw idee hadden van onze werkelijke sterkte en bewapening. Zij trachtten mij nog om de tuin te leiden door te zeggen dat mijn antwoorden niet klopten met die van Kapt. de JONG. Doch daar ik deze nergens gezien had, ging ik hier niet verder op in. Na afloop van het verhoor werd ik, zoals gezegd, opgesloten in de gevangenis waar na plm. een uur de anderen die met mij gevangen genomen waren, werden binnengebracht. De volgende dag werden wij, d.w.z. de Europeanen, n.l. verslaggever, de Eur. fus. KRIKHOF en de Eur. Geniesoldaat radiotelegrafist KOMMER, per auto naar het krijgsgevangenkamp te Koepang gebracht. Bij het passeren van de Temmef werd mij nu duidelijk waarom de vijand eerst een maand later was doorgekomen naar Atamboea; zij hadden n.l. om de rivier op een lager punt te kunnen passeren, de weg over enige kilometers moeten omleggen, hetgeen daar met veel moeilijkheden gepaard gaat.

De 19de moesten wij bij het kampkantoor te Oesapa bivakkeren en werden de 20ste augustus in het kamp gebracht waar wij ons meldden bij de Territoriaal Commandant van Timor, die daar ook gevangen zat, de Luit. Kolonel DETIGER.

Opgemaakt te DENPASSAR   (Bali) de 16de Juni 1946

De Kapitein der Infanterie,

ex-Commandant v/h Detachment Atamboea en

ex-Commandant 2de Peloton Gereorganiseerde Troepen op Timor;

                                                                       C.L.E.F. van Swieten

[1] voedseldepots

[2] Onderscheiden met het Kruis van Verdiensten

[3] Sergeant eerste klas

[4] Onderscheiden hiervoor met het Bronzen Kruis

[5] Koninklijke Parketvaart Maatschappij

[6] Militaire Inlichtingen Dienst

[7] schietbunker

[8] Sergeant-majoor instructeur

[9] Plotselinge overstromingen

[10] rivier

[11] moeras

[12] Vermist of gedood.

[13] Onderscheiden met het Kruis van Verdienste

[14] Merdanonees

[15] Moet zijn: 27 februari 1942.

[16] 13 augustus krijgsgevangen gemaakt

[17] J. de Maar, Europees sergeant, stamboeknummer 210114

[18] F.H. Meijer, Europees sergeant

[19] A.J.H. van Raaij, sergeant-majoor, stamboeknummer 89303

[20] H.J. de Wilde de Ligny, Europees milicien, stamboeknummer 46310

[21] Dr. G.W. Locher, soldaat, stamboeknummer 1908jkl

[22] J.J.H. Wouters, Europees soldaat, stamboeknummer 195507

[23] Gesneuveld (verslag Vrijer)

[24] Roven en plunderen

[25] N. Strik, Europees sergeant der genie, stamboeknummer 86982

[26] H. de Man, Europees brigadier der genie, stamboeknummer 95109

[27 Bawoek, Javaans fusilier, stamboeknummer 35720

[28] Soepardi, Javaans infanterist, stamboeknummer ?0903

[29] paardentuig

[30] markt

[31] H. Vrijens, Europees milicien-sergeant der genie, stamboeknummer 18408 onderscheiden met het Bronzen kruis voor spionagediensten

[32] Groene Sojabonen

[33] Ch.W. Schreuder, eerste luitenant der militaire administratie

[34] The Bing Tjiauw, officier van gezondheid

[35] Jan-Willem Zijlstra, eerste luitenant der infanterie

[36] Manek Frans Radja Naitimoe in Haloloelik, hiervoor onderscheiden met het Kruis van Verdienste

[36] Gastenverblijf

[38] Sergeant-majoor administratie

[39] Beeren, Europees brigadier stafschrijver

[40] D.M.Ph. de Jong, kapitein der infanterie

[41] H.M.A.S. Kuru en Vigilant

[42] Policarpo A. de Sousa Santos Administrador da província da fronteira, onderscheiden met de Verzetster Oost Azië, 

[43] Hiervoor onderscheiden met het Bronzen Kruis

[44] Op 13 augustus 1943 krijgsgevangen gemaakt

[45] Officier van Gezondheid (legerarts) J. van Duijl

[46] P. Egberts, Europees Sergeant der Genie, stamboeknummer 88511

[47] Dominicus Kanfaroe Directeur Volksschool te Noealain, onderscheiden met het Kruis van Verdienste voor buitengewone hulp aan gereorganiseerde troepen op het gebied van voeding, legering, transport en vooral ook door zijn speciale berichtgeving. Dit laatste veelal met gevaar voor eigen leven.

[48] Tenente Exército Português (luitenant Portugees leger) J.C. Lopez, onderscheiden met het Verzetskruis Oost-Azië

[49] Leider van een werkploeg

[50] Schans/stelling

[51] Te paard

[52] Bawoek, Javaans fusilier, stamboeknummer 35720

[53] rijstveld

[754 cassave

[55 Gesneuveld of krijgsgevangen gemaakt?

[65] De Sergeant-Majoor Boomsma had een houw dwars over zijn nekwervel en moet op slag dood geweest zijn.