08-03-1918 , † (17)-08-1942
Auteurs: Ineke Bakker, Ina en Bram de Visser april 2025
Jacobus de Visser
Jacobus was een echte Zeeuw. Geboren op 8 maart 1918 in Serooskerke, een dorp op het eiland Walcheren. Zijn ouders, Abraham de Visser en Jannetje Goedbloed hadden een agrarisch bedrijf. Het was geen makkelijke tijd. De eerste wereldoorlog was net achter de rug. Er heerste schaarste, de kindersterfte was hoog en er was ook nog sprake van kerkelijke onrust. De kinderen hielpen mee de kost te verdienen
Jacobus was de tweede zoon in het gezin en werd opgeroepen voor de militaire dienstplicht. Als gewoon dienstplichtige werd hij op 31 maart 1938 ingelijfd bij het Regiment Wielrijders gelegerd in de Isabellakazerne te ‘s-Hertogenbosch. Zijn stamboeknummer is 390524. Hij is dan net 20 jaar. Het Regiment Wielrijders werd ingericht en uitgerust als infanterieregiment. Het werd wel onder de Inspecteur der Cavalerie geplaatst. De soldaten van dit regiment verplaatsten zich per fiets en/of motorfiets.
Na 10 maanden wordt hij op 31 december 1938 bevorderd tot korporaal. Twee maanden later, op 25 februari 1939 is zijn dienstplicht ten einde en wordt hij met groot verlof gestuurd.

vlnr. Louis ( oudste zoon), Adriaan (man van Jacoba), Jacoba (zus), Andries (man van Jannetje),Jannetje (zus), Willem (Bram’s vader). zittend. Anna (zus), Abraham (vader), Jacobus, Jannetje (moeder), Leintje (zus).
Militair.

Het militaire leven beviel Jacobus wel, want hij heeft de keus gemaakt om zijn militaire loopbaan voort te zetten. Dit ondanks, of misschien juist vanwege de oorlogsdreiging, Drie dagen later op 1 maart 1939 wordt hij overgeplaatst bij het 1e regiment Wielrijders als Fuselier, een infanterist, bewapend met een geweer. Hij maakt de keus om dienst te nemen bij het KNIL en gaat naar Nijmegen waar het opleidingscentrum gevestigd was van het Korps Koloniale Reserve. Hier kon men intekenen voor een vaste dienstperiode in Nederlands-Indië. Op 4 mei 1939 maakt hij de overstap van het 1eRegiment Wielrijders naar de Koloniale Reserve met een verbintenis voor Overzeese militaire dienst voor vijf jaar, ingaande op de dag van geschikt bevinding voor uitzending. Zijn stamboek nummer wordt nu 95764 en vermeldt hem op 17 juli 1939 als soldaat 1e klas.
Naar Nederlands-Indië
Jacobus vertrok op 2 augustus 1939 met het m.s. Baloeran naar Nederlands-Indië. Het vertrek op de kade

zal vast emotioneel zijn geweest. Hij ging op reis naar een ver land voor jaren. Een paar maanden later, op 29 oktober 1939 schrijft hij nog een brief aan zijn broer Willem en aan zijn vader vanuit Bandung op Java. Waarschijnlijk is er meer correspondentie geweest, maar die brieven zijn verloren gegaan. 7 maanden later breekt in Nederland de oorlog met Duitsland uit. Nederland was al anderhalf jaar in oorlog met Duitsland, toen op 7 december 1941 Nederlands-Indië Japan de oorlog verklaarde. Het leger werd gemobiliseerd.
Wat Jacobus heeft meegemaakt, is gereconstrueerd uit de nagelaten persoonlijke verhalen van o.a. Henri van Haren, Jaap Bakker en vooral Paul de Vrijer.
Waar Jacobus voor het uitbreken van de oorlog gelegerd was, vertelt het verhaal niet. Maar hij werd ingedeeld bij de Timor-Dilly Expeditie onder leiding van luitenant-kolonel Nico Leonard Willem van Straten. Waarschijnlijk zat hij bij de Mitrailleurcompanie van het XIII Infanteriebataljon uit Malang als tirailleur (fuselier). Dit zijn infanteristen die in het vuurgevecht in verspreide gevechtsorde het gevecht aangaan en vaak de voorste linie vormen. Jacobus zal net als Jaap Bakker, Paul de Vrijer en vele anderen vervoerd zijn naar Tandjong Perak, de haven van Soerabaja. Ze gingen aan boord van de KPM-boot “Pijnacker Hordijk” en vertrokken met onbekende bestemming. Het schip was overvol en alle lagere rangen dan Europees sergeant sliepen op het dek. Er was daar nauwelijks gelegenheid om zich te baden of te wassen. En roken na zonsondergang was strikt verboden. Via Koepang -de hoofdstad van Nederlands Timor voeren ze door naar Dilly, de hoofdstad van Portugees Timor.
Timor
Na vier dagen varen bereikten ze hun bestemming. Timor is het meest zuidelijke eiland van de Indische archipel dat het dichtst bij het grote Australië lag. Heel het 450 km lange eiland heet Timor, maar de

westelijke helft was Nederlands-Indië en de oostelijke helft is Portugees grondgebied. Ze kwamen op 22 december 1941 aan te Dilly, hoofdstad van Portugees Timor. Hier moest de verdediging georganiseerd worden totdat Portugese troepen het konden overnemen. De Expeditiecommandant Nico van Straten organiseerde de verdediging van Dilly en deelde zijn troepen in. Er werden loopgraven gegraven en mitrailleursecties aangelegd bij het stafgebouw, bij de vuurtoren bij de steiger en drie bij het vliegveld. Al deze secties werden beschermd door fuseliers zoals Jacobus. Verder werden de manschappen eindeloos in de barakken van de Timorezen onderhouden met theorieën over gifgas, het gebruik van gasmaskers, het in en uit elkaar nemen van revolver en geweer en het eindeloos wachtlopen en oefenmarsen maken, als voorbereiding voor de terugtocht naar het Nederlandse deel als de Portugezen de bewaking en bescherming van Portugees Timor zouden overnemen. Die oefenmarsen waren zeer zware tochten, waarbij het afdalen nog erger was dan het klimmen. Veel was er verder voor de manschappen in Dilly niet te beleven. De enige bezienswaardigheid was de Kathedraal en velen vroegen zich af wat ze hier deden. Hadden ze niet veel beter op Java kunnen blijven om daar mee te vechten.
De Japanse aanval
In de nacht van 19 op 20 februari 1942 om 1 uur ’s nachts begon de Japanse aanval. Om kwart over 3 beval de Expeditiecommandant dat een groot deel van de troepen bij de vuurtoren en stelling Midden naar het vliegveld moesten gaan. J.J. Nortier schrijft over de gevechten bij het vliegveld:
“De opdracht tot het bezetten van de Nederlandse opstellingen aan de westzijde van het vliegveld kwam neer op het betrekken van drie, door tirailleurs beveiligde mitrailleursnesten: een noord, een midden en een in het zuidelijk deel van het vliegveld. Uiteindelijk konden alleen de noordelijke en zuidelijke opstelling worden bezet. Beide hebben de aanval vertraagd en de vijand verliezen toegebracht”
De overmacht van de Japanners was enorm. De Japanse invalsterkte bedroeg ca. 4000 man. De situatie was onhoudbaar en om 10.00 uur werd het algemene bevel van de staf tot terugtrekking gegeven. Henri van Haren schrijft: “Op weg naar het verzamelpunt in de bergen trof ik langs de weg de vermoorde lichamen aan van een mij bekende commandant en zijn sectie, waaronder fuselier de Visser” Jacobus de Visser was echter niet vermoord. Hij sloot zich aan bij sergeant-majoor Van Haren. Steeds meer groepen sloten zich aan en met een grote groep van ca. 165 man werd de tocht naar Atamboea op Nederlands grondgebied ondernomen.
De terugtocht naar Nederlands grondgebied
De terugtocht was een nachtmerrieachtige tocht, mede omdat men liep over kleine bergpaden, weg van de grote wegen waar ze mogelijk Japanners zouden tegenkomen. Velen kregen blaren, voetwonden, zweren, hadden verwondingen opgelopen tijdens de Japanse aanval, buikloop of koortsen o.a. door malaria. Maar wie kon, bleef doorlopen, uit angst om achter gelaten te worden. Ze liepen ook niet geordend bij elkaar. Ze sliepen in de open lucht, soms in de regen en de nachten waren vreselijk koud. Overdag liepen ze weer in de warme vlaktes met horden muskieten. Ook moesten ze aan eten zien te komen en als dat lukte na een lange dagmars: zelf koken. Zo vormden zich groepjes waarin meestal landaarden, ranggenoten, wapen- en dienstvakgenoten, vriendjes enz. verzameld waren die samen kookten en aten.
Henri van Haren was commandant van de spits. De spits bestond aanvankelijk uit 6 man: Commandant sergeant-majoor Van Haren, beroepssoldaat 1e klasse fuselier Jacobus de Visser, militie sergeant 2e klasse Paul de Vrijer en de militiesoldaten Rens, Holtzapfel en Baudoin. Iedereen kreeg al gauw een bijnaam. Van Haren kreeg als bijnaam: de Lip, maar Sergeant Paul de Vrijer noemt Van Haren: ‘De Dubbele’ verwijzend naar de 2 strepen op de schouderpassant van een sergeant-majoor.
De spits is een kleine groep die voor de hoofdgroep uit loopt en moet zorgen voor de veiligheid. De

voorste man kijkt vooral vooruit en is alert op een mogelijke hinderlaag; de laatste man moet er voor zorgen dat de volgers de goede route volgen door zijpaden af te sluiten en te waarschuwen voor gevaar. Paul de Vrijer was de laatste man. Als laatste man had hij de taak zijweggetjes af te sluiten wat hij deed met afgeknapte takken. Daarna moest hij telkens -hard lopend- zijn plaats bij de spits weer innemen. Vooral met pijnlijke benen en voeten vol blaren, was dat een hels werkje. Alle leden van de spits (dus ook de Visser) moeten voortdurend de situatie om hen heen afspeuren op mogelijk gevaar. Als achterste man van de spits liep Paul de Vrijer vaak vlak voor overste Van Straten en kapitein Breemouer. Hij hoorde dat ze hoopten in Atamboea te kunnen verzamelen en dan door te vechten.
Atamboea
Toen ze echter in Atamboea aankwamen, hoorden ze dat Koepang, hoofdstad van Nederlands Timor, gevallen was. Dat was een behoorlijke domper op het moreel. Het gonsde er ook van geruchten dat de jap tot op 30 km van Atamboea opgerukt was. Langs de grote weg zouden ze in één uur in Atamboea kunnen zijn. Dit werd doorgegeven aan Van Straten. Onmiddellijk werden de officieren en onderofficieren bij elkaar geroepen. Men besloot door te vechten en zich niet over te geven. De manschappen kregen de opdracht zich in kleine groepjes op te splitsen en de Japanners in guerrilla zoveel mogelijk afbreuk te doen. Dit opsplitsen werd overgelaten aan de manschappen zelf, maar kookgroepjes zijn niet de aangewezen organisatievorm om een guerrilla te starten. Ook hadden de manschappen toestemming het eiland Timor te verlaten. Op Java werd nog gevochten. Er werd zilvergeld uitgedeeld, omdat dat het enige betaalmiddel was, dat door de bevolking werd geaccepteerd. De hoogte van de uitbetaling ging naar rang, wat de minderen niet helemaal eerlijk vonden.
Het bos in
De spits was bij elkaar gebleven en vormde een afgeronde eenheid. Ze gingen het bos in, zonder enig doel dan alleen maar lopen, lopen, en lopen. Het terrein was hen onbekend. Ze waren ook helemaal niet gewend om in de bush te moeten leven. Nu moesten ze alles zelf doen, zelf je plunje dragen, zelf je eten bereiden en dagelijks je benen uit je lijf lopen. Het zilvergeld hadden ze allen bij de Dubbele ingeleverd. Nu bleek dat de Dubbele zijn rang waard was; hij kookte goed en had een goed inzicht in het terrein. Maar om zonder doel het bos ingestuurd te worden, gaf een raar gevoel. Niemand wist hoe lang alles zou duren. Het was uitzichtloos. Ze kregen te horen dat de jappen hun opmars naar Atamboea plotseling hadden afgebroken en kregen de opdracht om zich terug te melden in Atamboea. De hele afstand moesten ze weer terug lopen. Dichtbij Atamboea gekomen hoorden ze dat Atamboea toch bezet was door de Japanners. Ze konden nog net afbuigen. Zoveel dagen hadden ze voor niets gelopen. Nu trokken ze verder naar het zuiden. In sommige kampongs konden ze voedsel kopen. Door het heuvelachtige terrein en vooral ook om het schoeisel te sparen, legden ze slechts kleine etappes af. Op drie achtereenvolgende dagen pikte deze groep nog militiesoldaat Smit, ziekendrager Anschütz, en artillerist kanonnier Smitshoek op. Die hadden geen groep kunnen vinden en waren zomaar alleen het bos ingelopen. De groep, die nu 9 man telde, kwam in een kampong terecht die nogal hoog gelegen was en naast de kampong stond een lege loods van bamboe en riet. In de verte kon je de zee in het zuiden zien. Gedurende dit verblijf kregen ze voldoende te eten en zelfs een varkentje. Dat was een traktatie. Na enkele dagen trokken ze weer door en kwamen door goedgezinde kampongs die nog niet aangetast waren door de Japanse propaganda. Ze waren nog steeds op Hollands gebied. In de Kepala kampong kregen ze van een oude gepensioneerde Timorese militair een huisje toegewezen, gelegen aan een brede rivier. Ze zaten erg dicht bij de Portugese grens. Als ze de rivier overstaken en de vrij steile oever beklommen, dan stond boven aan de heuvel de grenspaal die de grens aangaf. Hier kwamen ze wat tot rust. De toekomst echter was één zwart gat en met de dag drong dit meer tot hen door. Het was zo uitzichtloos, compleet afgesloten, geen nieuws. Het enige nieuws dat ze ontvingen was de capitulatie van het KNIL en van Nederlands-Indië. Met algemene stemmen hadden ze in hun groepje afgesproken dat – wanneer de jap zou komen- ze door zouden vechten. De dood door een kogel was gemakkelijker dan de dood door onthoofding, hals afsnijden, bajonettering enz.
Reorganisatie
Het was in dit bivak dat ze te horen kregen dat ze zich moesten melden in Tilomar, een plaats enkele kilometers over de Portugese grens. De spits was de eerste groep die zich in Tilomar meldde. Het leven in Tilomar ging voor de groep vlotter dan voorheen. Ze kregen weer geregeld voeding. De Overste had een overeenkomst met de Portugezen weten te sluiten. Zij zouden voeding verstrekken tegen latere verrekening. De groep werd in een kamp beneden Tilomar ondergebracht. Er werd voor hen een loods gebouwd van bamboe en atap (dakbedekking van palmbladeren), ca. 20 minuten afdalen van de staf. Door de reorganisatie waren de afzonderlijke ‘eetgroepjes’ en ook de spits niet langer een eenheid. Op toerbeurt werden ze uitgestuurd op patrouille. Soms duurde zo’n patrouille wel een week. Sommige patrouilles ging tot ver op Hollands gebied. Het patrouillelopen was bijzonder zwaar. Het was meestal lopen tot diep in de middag, dan nog het eten bereiden en dan verder trekken, opdat men niet zou weten waar het uitgekozen bivak zich bevond. Dan volgde nog het wacht lopen. Weer terug in het thuiskamp werd direct de transpiratie uit de kleren gespoeld, want ze hadden slechts één stel kleren. De bevolking werd steeds minder betrouwbaar. Onderling vochten de Timorezen ook tegen elkaar. Het kwam regelmatig voor dat de Portugese- en Hollandse Timorezen over en weer elkaar overvielen om te roven en te moorden. In deze periode was geen sprake van directe confrontatie met de jap. Ze hadden hun handen vol om zich te verdedigen tegen vijandige Timorezen die door Japanse propaganda steeds gevaarlijker werden. In het beneden kamp van Tilomar ging het leven, behalve de doorlopende patrouillegang, iets beter en gemakkelijker. Wel bleef malaria de mensen bestoken en ook de situatie van de uitrusting en schoenen was precair. Dat werd echter beter toen de Australiërs er in mei in slaagden radiocontact te maken met Australië. Hierna werden, aanvankelijk per vliegtuig en parachute, later met snelle boten voedsel, wapens, munitie en kleding, aangeleverd. Toen kwam ook het bevel dat de acties dienden te worden voortgezet. Dit bevel maakte de guerilla officieel. Ondertussen kregen ze enkele boodschappen in slecht Engels van de jap in Dilly, waarin gesteld werd dat men zich maar beter konden overgeven. Niemand voelde daarvoor. De expeditiecommandant luitenant-kolonel Van Straten had bericht ontvangen uit Australië met een verzoek om inlichtingen. Op 25 mei 1942 vertrok Van Straten zelf naar Australië met de woorden: “In Australië kan ik meer voor jullie doen dan hier in Timor. Het is wel gebleken dat ik hier weinig voor jullie heb kunnen doen! Nu was kapitein Breemouer de hoogste chef
Het Japanse Augustusoffensief
Getergd door de geallieerde guerrilla-acties van de Australiërs en het KNIL zetten de Japanners op 9 augustus een groot offensief in. Ze wilden met dit groot offensief de Nederlandse troepen die geconcentreerd waren rond Tilomar, insluiten. Vanuit Dilly kwamen ze naar het zuiden, vanuit Atamboea naar het oosten en zuidoosten (Daccola en Tilomar) en vanuit Suai aan de zuidkust, waar ze met schepen landden, trokken ze naar het noorden. De KNIL manschappen en Australiërs zaten in de tang. De commandant kapitein Breemouer vond het beter om verder terug te trekken op Portugees gebied in noordoostelijke richting, omdat hij vermoedde dat de landingen aan de zuidkust gericht waren op plaatsen die ten oosten van Tilomar lagen (Lolotoi en Maucatar). Breemouer was bang om ingesloten te raken.
Het peloton Zijlstra was in de nacht van 11 op 12 augustus compleet uit elkaar geslagen. Iedereen liep op zichzelf. De troepen waren over een breed front verspreid en contact tussen de verschillende groepen was niet mogelijk. Jacobus maakte deel uit van de sectie van sergeant-majoor Boomsma. De sectie Boomsma van het peloton van Zijlstra had in de ochtend van 10 augustus geen radioverbinding. Het bevel tot de terugtocht had hen daardoor niet bereikt. De Japanners bereikten de standplaats van de sectie Boomsma, die de Japanners zo’n anderhalf uur ophield, waarna men zich naar Fatululic terug trok. In Fatululic werd geen enkele KNIL militair aangetroffen, dus trokken ze door naar Lebos en kregen daar de opdracht Lebos bezet te houden en te beschermen tegen vijandige aanvallen en daarna door te trekken naar Bobonaro. Ook in Lebos werden ze aangevallen en wie niet gesneuveld was trok door naar Bobonaro. In het oostelijk berggebied naast Bobonaro verdween deze eenheid in het niets. Tijdens dit augustusoffensief zijn velen gesneuveld, door verraad van de lokale bevolking gevangen genomen of door vijandige Timorezen of een groep Alornezen met goloks (kapmessen) neergeslagen. Uit ooggetuigen verslagen is opgetekend dat sergeant-majoor Boomsma en een paar van zijn mannen zijn vermoord door list en verraad van roofzuchtige vijandige inlanders. De moordenaars zijn later achterhaald en terecht gesteld door een KNIL patrouille van Luitenant Horstink. Ook Jacobus is tijdens het augustusoffensief rond 17 augustus 1942 omgekomen.
De laatste opmerking op zijn stamboekkaart vermeldt: Vermist; vermoedelijk gesneuveld op Timor Aug. 1942. In het bericht van het Rode Kruis dat de familie na de oorlog ontving staat vermeld dat Jacobus gesneuveld is te Lebos (Post Timor). Hij was toen 24 jaar.
Epiloog
Moeder Jannetje was in 1943 overleden. Toen, op 3 oktober 1944, door geallieerde bombardementen Walcheren onder water gezet werd, heeft broer Willem zich opgegeven als vrijwilliger (OVW) bij de marine. Na zijn opleiding in Engeland is hij met de marine vertrokken naar Nederlands-Indië.
De oorlog in Nederland met Duitsland kwam ten einde op 5 mei 1945. 3 Maanden later vielen de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki waarna ook de oorlog met Japan op 15 augustus eindigde. Al die jaren had de familie in Nederland niets gehoord van de lotgevallen van Jacobus. Toen de familie van het Rode Kruis te horen kreeg dat Jacobus was gesneuveld, was dat opnieuw een zwaar verlies voor het gezin. Ter nagedachtenis aan Jacobus hangt er een ingelijste herinnering in het huis, Roemasaja (Mijn huis) genoemd, waar Jacobus zijn jeugd doorbracht. Ieder jaar worden in Serooskerke op 4 mei en 8 november de namen voorgelezen en herdacht van de Burgers en militairen uit die plaats die omgekomen zijn in de 2e wereldoorlog.
Bronnen:
- Stamboek: Jacobus de Visser nr. 390524, later nr. 95764
- Persoonlijke verhaal zoals opgetekend door Ina en Bram de Visser. Inclusief foto’s uit privé archief
- Publicaties van W.P.G. de Vrijer die in 1984/1985 zijn opgenomen in ‘Stabelan, het Periodiek van de Stichting Vriendenkring oud KNIL-artilleristen.
- Website: www.verzettimor1942.nl (zie andere persoonlijke verhalen)
- Boek: “Zij wilden niet buigen, De Guerrilla van het KNIL op Timor 1942” (ISBN 978909364957)